Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5994

Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1545 WIA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Het bezwaar van appellante is door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn is ingediend en geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Nu het namens appellante ingediende bezwaarschrift van 20 juli 2007, blijkens het poststempel op de enveloppe, eerst op 24 juli 2007 is verzonden, is de bezwaartermijn, die eindigde op 23 juli 2007, overschreden. Mitsdien heeft het Uwv het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk verklaard.


Uitspraak

08/1545 WIA Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 januari 2008, 07/6694 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 19 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. V.J.M. Janszen, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2009. Namens appellante is mr. Janszen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 11 juni 2007 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 9 maart 2007 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij met ingang van laatstgenoemde datum voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. 1.2. Bij brief van 20 juli 2007, blijkens het poststempel op de enveloppe verzonden op 24 juli 2007, is namens appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 juni 2007. 1.3. Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn is ingediend en geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 11 juni 2007 op de juiste wijze is bekendgemaakt en dat niet aannemelijk is gemaakt dat het besluit niet op 11 juni 2007 is verzonden. Nu de bezwaartermijn eindigde op 23 juli 2007 en het bezwaarschrift blijkens het poststempel op de enveloppe op 24 juli 2007 is verstuurd, is de rechtbank ervan uitgegaan dat de terpostbezorging op de datum van het poststempel heeft plaatsgevonden en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift al eerder is verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv dan ook op juiste gronden besloten het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren. 3. In hoger beroep is door de gemachtigde van appellante aangevoerd dat haar bezwaren in eerste instantie tijdig naar voren zijn gebracht, zowel via de arbeidskundige als via hem en dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat het primaire besluit door het Uwv is verzonden op 11 juni 2007 en niet pas later. 4. De Raad, oordelend over hetgeen appellante in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende. 4.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van primaire besluiten die - zoals het besluit van 11 juni 2007 - tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hem. 4.2. In zijn uitspraak van 30 september 2003 (LJN AM0355) heeft de Raad overwogen dat - in geval van toezending van een besluit - voor de vaststelling dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn (of de beroepstermijn) is voldaan, zowel de verzending als de aanbieding van de zending (aan het juiste adres) dient vast te staan dan wel voldoende aannemelijk dient te zijn gemaakt. 4.3. Nu niet in geschil is dat het besluit van 11 juni 2007 aan het adres van appellante is verzonden en dat appellante heeft erkend dat zij het besluit binnen de bezwaartermijn heeft ontvangen, is daarmee gegeven dat aan de wettelijke vereisten voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan. 4.4. Wat betreft de aanvang van de bezwaartermijn volgt de Raad appellante niet in haar standpunt dat het besluit van 11 juni 2007 niet op dezelfde dag zou (kunnen) zijn verzonden. Onder verwijzing naar zijn uitspraken van 7 juni 2005 (LJN AT7061) en 30 september 2005 (LJN AU3982) overweegt de Raad dat de door appellante in dit verband aan het bewijs van de datum van verzending gestelde eisen te hoog zijn. De Raad acht in het voorliggende geval niet zijn jurisprudentie van toepassing, welke inhoudt dat het risico van het niet aangetekend verzenden van een poststuk in beginsel voor rekening komt van de afzender. Die jurisprudentie is van toepassing in de gevallen waarin de betrokkene op geloofwaardige wijze de tijdige ontvangst van een besluit ontkent, hetgeen zich in het voorliggende geval -zoals uit overweging 4.3 blijkt- niet voordoet. De Raad merkt in dit verband ten overvloede op dat, zelfs indien het besluit van 11 juni 2007 niet op dezelfde dag zou zijn verzonden, in dit geval voldoende tijd resteerde om nog tijdig een -voorlopig- bezwaarschrift in te dienen, te meer nu onder het besluit van 11 juni 2007 is vermeld dat tegen dit besluit vóór 24 juli 2007 een bezwaarschrift kon worden ingediend. 4.5. Nu het namens appellante ingediende bezwaarschrift van 20 juli 2007, blijkens het poststempel op de enveloppe, eerst op 24 juli 2007 is verzonden, is de bezwaartermijn, die eindigde op 23 juli 2007, overschreden. Mitsdien heeft het Uwv het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk verklaard. 4.6. De grief van appellante dat zij eerder bij de arbeidsdeskundige bezwaar heeft gemaakt, welke zij overigens niet met nadere stukken heeft onderbouwd, kan de Raad niet tot een ander oordeel leiden. In dit verband overweegt de Raad dat ingevolge artikel 6:4, eerste lid, van de Awb het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Het bezwaarschrift dient ingevolge artikel 6:5, eerste lid, van de Awb te worden ondertekend en een aantal in datzelfde artikellid genoemde elementen te bevatten. De tekst van deze artikelen is duidelijk en betekent dat het standpunt van appellante dat onder een bezwaarschrift tevens een mondeling bezwaar bij de arbeidsdeskundige begrepen dient te worden geen steun in de Awb vindt. 4.7. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van proceskosten. III.BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009. (get.) C.P.J. Goorden. (get.) A.C.A. Wit. EV